“Onder des zoe quam uut Engelant een priester, gheheten Liafwinus, ende dese was gheboren van den olden Vriesen. Dese zende Gregorium over IJsel ende hem wort een kerke getymmert ende wort cortelike van den Zassen wederomme gebroken….”

Over Lebuinus zelf weten we weinig. Het belangrijkste van hem is, dat hij de eerste getuige van ons geloof is geweest in Deventer en omgeving, in Salland. Hij strooide het zaad van dat geloof aan de oevers van de IJssel en zijn werk was niet vergeefs.
Zijn naam luidde eigenlijk Liafwin, maar de kerk paste die naam aan aan haar taal: het Latijn. Liafwin betekent: lieve vriend. Het is een mooie omschrijving voor een missionaris: een lieve vriend uit Deventer. Liafwin was een Angelsaks. Hij meldde zich omstreeks 768 bij het Utrechtse bisdom om missiewerk te verrichten. Hem werd een arbeidsveld aangewezen aan de IJssel, ter hoogte van de grens tussen het onder Frankische bestuur staande bisdom Utrecht en het nog niet gekerstende gebied van de Saksers. Hij preekte er en bouwde kerkjes te Wilp en later te Deventer, een pas gestichte handelsnederzetting die tegenover Wilp strategisch aan de rivier was gelegen. Zijn activiteiten riepen uiteenlopende reacties op: vijandige, die de verwoesting van zijn Deventer kerkje bewerkstelligden, vriendschappelijke, die de herbouw mogelijk maakten.
De missionaris kon Deventer beschouwen als uitvalsbasis om het Saksische land te bewerken. Daarvoor moest hij zich manifesteren in het centrum van het territorium. Dat centrum was de centrale cultus- en vergaderplaats bij Marklo, waar de rivier de Wezer het Wezergebergte doorsnijdt, de Porta Westfalica genaamd.
Een oude levensbeschrijving verhaalt op kleurrijke wijze een spannende scène. Ondanks waarschuwingen van bevriende zijde ging Lebuinus naar de vergadering van de Saksers en nam plaats op een verhoging:
“Hij had een vriendelijk Engels gezicht, was gekleed als een diaken en droeg een gouden kruis in zijn hand. Met een handgebaar trok hij de aandacht en begon te spreken. Sommigen wilden hem ombrengen, maar Bato, een prominente man zei: ‘Noormannen, slaven en Friezen hebben wij hier in vrede ontvangen en nadat zij het woord hadden gevoerd hebben wij ze met giften huiswaarts laten gaan. Maar nu hebben wij een bode van de Allerhoogste in ons midden, die ons een boodschap heeft gebracht over het leven en de eeuwige zaligheid. Bijna hadden we de hand aan hem geslagen. Maar Hij die hem gezonden heeft, heeft ons Zijn macht laten zien en hem ongedeerd gelaten’. Na deze terechtwijzing bonden de Saksen in en besloten hem niet meer te hinderen”.
Omstreeks 773 overleed Lebuinus in Deventer, waar hij in het door hem gebouwde en herbouwde kerkje werd begraven. Het werd het begin van een cultus waarin Liafwin verering geniet als patroon van de kerk en van de stad. Zijn gebeente kreeg een ereplaats op het hoogkoor van de opvolger van zijn kerkje, in fraaie kasten, opgesierd met de feiten en vrome verdichtsels over zijn leven. Dit betekende ook de kerkelijke erkenning als heilige: van een formeel proces tot zalig- en heiligverklaring was nog geen sprake. Zijn uitstraling in het aardse tranendal kreeg luister door de bouw van een grote Romaanse basiliek waaraan een college van kanunniken (kapittel) was verbonden (midden elfde eeuw). Van geen van de oude geloofsverkondigers in de Lage Landen is een betrouwbare afbeelding bewaard gebleven. Toch is een traditie ontstaan om hen op een bepaalde kenmerkende wijze weer te geven. Zij zijn, zoals veel andere heiligen, veelal herkenbaar aan bepaalde attributen, aan uiterlijke kenmerken of aan hun houding. Bij Lebuinus vormt daarbij het verhaal over zijn optreden bij Marklo het uitgangspunt.

Afbeeldingen tonen hem gekleed in een dalmatiek (het klassieke gewaad van de diaken) of kazuifel (het klassieke gewaad van de priester) met in zijn ene hand een kruis (soms een klein exemplaar, soms een processiekruis met een vaantje eraan) en in de andere een boek (een open of gesloten bijbel of missaal). Omdat een heilige het licht van de Heer uitstraalt, is zijn hoofd omstraald door een nimbus (stralenkrans). Op deze wijze werd Lebuinus al in de middeleeuwen geschilderd op gewelfschelpen in de aan hem toegewijde kerk te Deventer en in de door Dominicanen gebouwde Broederenkerk in de nauw met Deventer verbonden stad Zwolle. Zo ook komt hij voor in oude drukken die in de boekenstad Deventer al spoedig na het uitvinden van de boekdrukkunst van de persen rollen.
Toen de belangstelling voor katholieke kerkgeschiedenis in de achttiende eeuw sterk toenam, leidde dat tot de publikatie door Hugo van Rijn van het werk Batavia Sacra (1714). Daarin zijn prenten van twaalf Nederlandse heiligen opgenomen, waaronder die van Lebuinus. De vernieuwde kerkelijke kunst van de negentiende eeuw toonde eveneens veel interesse voor Nederlandse heiligen. Het Roermondse atelier van Cuypers en Stoltzenberg leverde in 1856 een Lebuinusbeeld, dat opnieuw naar het klassieke patroon was vormgegeven. Dezelfde afbeelding keert terug op een kazuifel (ongeveer 1860). Het aardige bij al deze pogingen tot afbeelding is, dat steeds de mode van de tijd is gevolgd. Vooral in de kleding is dat goed te merken: Lebuinus in achtereenvolgens laat middeleeuwse, barokke en neogotische uitmonstering.
De geschiedenis laat zien, dat de geloofsgemeenschap op verschillende manieren met de gedachtenis van een lokale heilige omgaat. Tot aan de hervorming was Lebuinus het middelpunt van bedevaarten naar Deventer. Zijn sterfdag (12 november) was een feestdag die in de liturgie in het gehele bisdom werd gevierd. Te Deventer was het bovendien een vrije dag, waarop de stedelingen zich konden vergapen aan een luisterrijke liturgie in de kapittelkerk, een processie trok met de relieken door de stad en er werden promenadeconcerten op het orgel gegeven. Na de reformatie verdween alle uitbundigheid uit het openbaar kerkelijk leven, dat beheerst werd door het calvinisme. Kanunniken en hun familieleden bewaarden de relieken. Toen in 1803 de middeleeuwse Broederenkerk (van minderbroeders van de Franciscanen) in gebruik kwam bij de katholieke gemeenschap, kwam de verering van Lebuinus daar weer tot uitdrukking. Bij de oprichting van de parochie (1854) werd de kerk aan Lebuinus toegewijd. De relieken, in 1891 gevat in een verguld koperen schrijn uit het atelier van J.H. Brom (Utrecht), nemen er een ereplaats in. Zo komt het dat Deventer twee Lebuïnuskerken heeft: de oude kapittelkerk (thans van de Samen-op-weg gemeente) en de Broederenkerk (thans van de katholieke parochie). Telkenjare op de zondag van of na twaalf november viert de parochie haar patroonsfeest.
(naar Clemens Hogenstijn)